Effectentaks 2.0 doorstaat toets van Grondwettelijk Hof
De effectentaks is een blijvertje. Verschillende partijen hadden de vernietiging ervan gevraagd bij het Grondwettelijk Hof, maar met uitzondering van de antimisbruikbepaling, heeft het Hof geen problemen met de nieuwe versie van de effectentaks.
Oude effectentaks: nietig
In 2018 werd in België een nieuwe taks ingevoerd: de taks op de effectenrekeningen. Die belasting was verschuldigd door natuurlijke personen die over financiële instrumenten beschikten die ingeschreven waren op een of meer effectenrekeningen, op voorwaarde dat het aandeel in de gemiddelde waarde van die financiële instrumenten, 500.000 euro of meer bedroeg. De effectentaks bedroeg 0,15%.
Die effectentaks werd in oktober 2019 vernietigd door het Grondwettelijk Hof, onder meer omdat het onderscheid tussen de effecten die wel, en deze die niet aan de taks onderworpen waren, niet gebaseerd was op relevante criteria.
De taks werd echter niet retroactief opgeheven; de regering kreeg dus een tweede kans.
Nieuwe effectentaks
De nieuwe versie van de effectentaks trad in werking op 26 februari 2021.
Die zogenaamde 'jaarlijkse taks op de effectenrekeningen' of JTER is
verschuldigd door alle Belgische inwoners: natuurlijke personen,
vennootschappen of andere rechtspersonen. Het is daarbij niet van belang of de
effectenrekening wordt aangehouden bij een Belgische of een buitenlandse
tussenpersoon. De JTER is van toepassing op de effectenrekeningen waarbij de
gemiddelde waarde van de belastbare financiële instrumenten die erop staan meer
bedraagt dan 1.000.000 euro. De referentieperiode waarover dit gemiddelde
wordt berekend, start op 1 oktober en eindigt op 30 september van het volgende
jaar.
Net als voorheen, bedraagt het tarief 0,15% en is het verschuldigd op de gehele waarde van de effectenrekening.
Er geldt wel een beperking: de taks mag niet meer bedragen dan 10% van het verschil tussen de gemiddelde waarde van de belastbare financiële instrumenten en het drempelbedrag van 1.000.000 euro.
Grondwettelijk Hof: geen schending
Ook tegen deze JTER werden verzoeken tot nietigverklaring ingediend bij het
Grondwettelijk Hof.
Een eerste bezwaar betrof de drempel van 1.000.000 euro. De taks is
verschuldigd als de gemiddelde waarde van de belastbare financiële instrumenten
op de effectenrekening deze grens overschrijdt. Er wordt dus gekeken naar het saldo
op de rekening, en niet naar de eigenaars. Een effectenhouder die net onder
die grens blijft, is geen taks verschuldigd, terwijl een rekening waarop
bijvoorbeeld 1.500.000 euro staat, maar die gehouden wordt door 4 of 5
natuurlijke personen, wél aan de taks onderworpen is. Maar het Grondwettelijk
Hof ziet hier geen schending in, omdat het bedrag van de drempelwaarde behoort
tot de beoordelingsbevoegdheid van de regering en omdat de regering geen
rekening kan houden met alle mogelijke gevallen.
Een tweede bezwaar gaat over het feit dat enkel 'effectenrekeningen'
worden geviseerd. Andere effecten of beleggingsinstrumenten worden dus niet
geraakt door de taks. Maar het Hof verwerpt ook het bezwaar omdat het:
a) aan de regering toekomt om te bepalen waarop ze de taks heft; en
b) het onderscheid op een objectieve en redelijke wijze verantwoord wordt.
Grondwettelijk Hof: wel schending
De nieuwe effectentaks komt echter niet ongeschonden uit het arrest. De taks bevatte immers ook twee antimisbruikbepalingen: een algemene en een specifieke.
De algemene antimisbruikbepaling bepaalt dat de fiscus geen rekening moet houden met handelingen die juridisch wel correct zijn, maar die eigenlijk enkel bedoeld zijn om een normale taxatie te omzeilen.
Een voorbeeld van een dergelijke handeling is het verkopen van alle effecten op de rekening op de referentietijdstippen: u verkoopt alles, zodat u op 1 oktober niets heeft, en daarna koopt u alles weer aan, om vervolgens het jaar erna op hetzelfde moment weer alles op nul te brengen.
De JTER trad pas in werking op 26 februari 2021 en om snelle belastingplichtigen de loef af te steken publiceerde de regering op 4 november 2020 een bericht dat, éénmaal de wet gepubliceerd zou zijn, de antimisbruikbepaling in werking zou treden op 30 oktober 2020.
Er is ook een specifieke antimisbruikbepaling die gericht is op twee verrichtingen, namelijk op:
a) het splitsen van een effectenrekening in meerdere effectenrekeningen aangehouden bij dezelfde tussenpersoon; en
b) de omzetting van belastbare financiële instrumenten, aangehouden op een effectenrekening, naar financiële instrumenten op naam.
De belegger die één van deze twee verrichtingen heeft gesteld, wordt vermoed zich schuldig te maken aan fiscaal misbruik.
Ook die bepaling trad retroactief in werking.
Tegen beide antimisbruikbepalingen werd een bezwaar ingediend.
Wat de inhoud van de algemene antimisbruikbepaling betreft, gaat het Hof niet mee in de argumentatie van de klagers. Alleen legt het Hof er duidelijk de nadruk op dat de bewijslast voor het misbruik bij de fiscus ligt, en niet bij de belegger.
Maar met de inwerkingtreding ervan (bijna 5 maanden vóór de publicatie) heeft het Hof wel een probleem. Volgens de regering was er geen sprake van terugwerkende kracht, omdat zij in een bericht van 4 november had aangekondigd dat de nieuwe bepaling op 30 oktober 2020 in werking zou treden.
Het Hof oordeelt echter dat retroactiviteit rechtsonzekerheid creëert en dus zoveel mogelijk moet worden vermeden. Retroactiviteit kan enkel verantwoord worden “op grond van bijzondere omstandigheden, inzonderheid wanneer retroactiviteit onontbeerlijk is voor de verwezenlijking van een doelstelling van algemeen belang, zoals de goede werking of de continuïteit van de openbare dienst".
En die bijzondere omstandigheden zijn volgens het Hof niet aanwezig. Het feit dat er een bericht werd verspreid, betekent niet dat er geen terugwerkende kracht was en bijgevolg een onverantwoorde rechtsonzekerheid.
Wat de specifieke antimisbruikbepaling betreft is het Hof categoriek: het feit dat er een onweerlegbaar vermoeden van fiscaal misbruik is bij de genoemde verrichtingen is een schending van het zogenaamde Grondwettelijk wettigheidsbeginsel. Met andere woorden: de fiscus kan in de twee genoemde gevallen wel nog een beroep doen op het algemene rechtsbeginsel, maar dan moet de fiscus zelf het bewijs aanbrengen.
JTER blijft dus bestaan, maar het Grondwettelijk hof struikelt wel over twee elementen van de wet, ook al blijft de nieuwe effectentaks op zich bestaan, in tegenstelling tot de eerdere versie. M.a.w.: de jaarlijkse taks op de effectenrekening is here to stay.