Berekening vakantiedagen
Berekening vakantiedagen
Het recht op vakantie wordt uitgedrukt in dagen.
Bij een tewerkstelling in het zesdagenweekstelsel is het maximum aantal wettelijke vakantiedagen waarop een werknemer recht kan hebben, vastgesteld op 24 arbeidsdagen per vakantiejaar.
Bij een tewerkstelling in de vijfdagenweek wordt dit aantal teruggebracht tot 20 dagen.
Het maximum aantal wettelijke vakantiedagen bedraagt 16 dagen bij een tewerkstelling in het vierdagenweekstelsel, 12 dagen in het driedagenweekstelsel, 8 dagen in het tweedagenweekstelsel en 4 dagen bij prestaties van één dag per week.
Daarbij komen nog de 10 wettelijke feestdagen.
De berekening van het aantal dagen verschilt voor bedienden en arbeiders. Een bediende heeft recht op twee volle vakantiedagen voor een volledige gepresteerde of gelijkgestelde maand tewerkstelling in het vakantiedienstjaar (6-dagenstelsel).
Voor de arbeiders wordt het aantal gewerkte en gelijkgestelde dagen omgezet naar vakantiedagen via een tabel. U kan de vakantiedagentabel raadplegen op de site van de Rijksdienst voor Jaarlijkse Vakantie (www.rjv.be).
Er wordt rekening gehouden met de dagen van effectieve arbeid (gewerkte dagen) en de dagen van inactiviteit (niet gewerkte dagen) die met normale werkelijke arbeid worden gelijkgesteld (bv. ziektedagen en bevallingsverlof).
Deeltijdse werknemers hebben ook recht op vakantie maar hun vakantiedagen worden pro rata berekend in verhouding tot hun prestaties. Een halftijdse werknemer die in 2016 enkel in de voormiddag werkte, heeft dit jaar recht op 20 voormiddagen vakantie (5-dagenstelsel) of 24 voormiddagen vakantie (6-dagenstelsel).
Wie vorig jaar geen volledig jaar heeft gewerkt, heeft in 2017 geen recht op 4 weken wettelijke vakantie. Mits te voldoen aan bepaalde voorwaarden, kan men dan wel beroep doen op extra vakantiestelsels (aanvullende vakantiedagen, jeugdvakantiedagen, seniorvakantiedagen).
Toekenning vakantiedagen
De vakantiedagen worden toegekend binnen de 12 maanden die volgen op het einde van het vakantiedienstjaar (d.w.z. het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin vakantie wordt opgenomen). Als de werknemer zijn vakantie niet kan opnemen, bv. wegens ziekte, verliest hij na 31 december van het vakantiejaar (d.w.z. het jaar waarin vakantie wordt opgenomen), definitief het recht op deze vakantiedagen. Het vakantiegeld voor de niet-opgenomen vakantiedagen kan niet worden teruggevorderd.
In geval van een collectieve sluiting vastgesteld voor heel het personeel werd, kan de werknemer geen andere periode kiezen. De jaarlijkse sluiting mag nooit de maximumduur van de wettelijke jaarlijkse vakantie overschrijden. Is dit wel het geval, dan moet de werkgever het gewone loon betalen voor de dagen waarop er geen tewerkstelling was.
Vakantiegeld volgens statuut
Vakantiegeld volgens statuut
Voor de (leerling)arbeiders wordt het vakantiegeld uitgekeerd door de Rijksdienst voor Jaarlijkse Vakantie (RJV) of door een bijzonder vakantiefonds. Bij arbeiders vormen de prestaties en het ontvangen loon van het jaar voorafgaand aan het vakantiejaar het vertrekpunt voor de berekening. De RJV betaalt hen het vakantiegeld tussen 2 mei en 30 juni van het vakantiejaar.
Het vakantiegeld voor bedienden wordt rechtstreeks betaald door de werkgever. Bij bedienden wordt gekeken naar de prestaties en het ontvangen loon in het voorgaande en het lopende jaar. Elke vakantiedag wordt betaald als een normale loondag (enkel vakantiegeld). Daarnaast krijgen bedienden ook dubbel vakantiegeld dat wordt berekend op basis van het loon tijdens het voorgaande jaar. Het tijdstip van betaling van het vakantiegeld verschilt van werkgever tot werkgever. Veel werkgevers betalen het vakantiegeld uit in de maanden april tot en met juni maar er is geen algemene verplichting om het vakantiegeld vóór juli te betalen.
Zie ook: De jaarlijkse vakantie van de werknemers - Uitgave 2017 (www.rjv.be).